woensdag 15 oktober 2008

Vaker burn-out bij vrouwelijke huisarts

Het aantal vrouwelijke huisartsen dat een burn-out krijgt, is de afgelopen jaren verdubbeld. Raakte in 2004 6,3 procent opgebrand, inmiddels is dat percentage gestegen tot 11,7. Dat blijkt uit onderzoek van de sectie Genderstudies van de vakgroep Huisartsgeneeskunde aan de Universiteit Maastricht.

Ook jongere, beginnende artsen vallen ten prooi aan totale uitgeblustheid, weet UM-onderzoekster Yvonne Winants, zelf ooit huisarts. "Hun verwachting van het vak sluit niet aan bij de praktijk. Vaak kunnen ze veel minder tijd aan patiënten besteden dan ze willen. De marktwerking in de nieuwe zorgwet heeft ook het werk van huisartsen verzakelijkt en verbureaucratiseerd. Voor nazorg, een luisterend oor en empathie is nauwelijks nog ruimte. Het is zakelijkheid, administreren en productie draaien

Meer dan hun mannelijke collega's zijn vrouwelijke artsen geneigd dat gemis aan 'menselijke zorg' aan te vullen. Door wel extra aandacht te schenken waardoor het spreekuur uitloopt of in privétijd ernstig zieke patiënten thuis op te zoeken.
De hogere werkdruk drukt daarbij zwaarder op de schouders van de vrouwelijke huisarts, omdat die haar werk vaak combineert met de zorg en opvang van haar kinderen. "Ten slotte speelt mee dat sommigen het gevoel hebben zich extra te moeten bewijzen in een wereld die nog door mannen wordt beheerst.

Overigens vallen ook mannelijke huisartsen steeds vaker ten prooi aan chronische stress. Hun aantal groeit echter minder hard (van 10,6 procent in 2004 naar 13,9 in 2006) dan dat van de vrouwen. In totaal krijgt 12,8 procent van alle 670 huisartsen een burn-out. Bij mannen gaat het met name om oudere collega's die het tempo van veranderingen niet kunnen of willen bijhouden.

Het 'opbranden' van vrouwelijke huisartsen baart Winants extra zorgen, omdat het aantal vrouwen dat kiest voor een studie medicijnen of opleiding tot huisarts snel stijgt. Zo zal, verwacht ze, het aantal vrouwelijke huisartsen in 2020 gegroeid zijn tot 57 procent. Nu is dat 35 procent, tegen 21 procent in 1996. Om nog meer uitval te voorkomen, pleit de onderzoekster voor meer flexibiliteit en een beter evenwicht tussen de vrouwelijke en mannelijke manier van werken, zowel in de opleiding als in de praktijk.

Bron Dagblad De Limburger

Geen opmerkingen: